1706: De paardenposterij liet soms te wensen over.
Zo verklaarde Johanna Beefting in 1706 op verzoek van haar superieur Adolf Borbagh (Borrebagh) voor notaris Martinus Mekern, dat een zekere Jasper de Jager, die de postverbinding Gorinchem-Gouda verzorgde, dikwijls gebruik maakte van slechte paarden en dito knechten. Vertragingen waren aan de orde van de dag. Tussen Gouda en Schoonhoven was zelfs een paard gestruikeld en in het water terechtgekomen met inbegrip van ruiter en brieven. De paarden werden dikwijls bereden door jongetjes die zo klein waren, dat ze bij het opstijgen gebruik moesten maken van het pothuis bij haar posthuis “de Gulden Cop”, zo klaagde zij namens de postmeester.

Bron